|
George RODENBACH (1855-1898)
Het aquarium is zo blauwachtig, zo maan
Het aquarium is zo blauwachtig, zo maanachtig; Raam van oneindigheid, openend op welke tuin? Spiegel van de eeuwigheid waarvan de lucht de kleur is. Hoe diep gaat dit visionaire water, En hoe ver terug verlengt ze? Zijn azuur geventileerd door rillingen van zilver? Het is als een bloeiende atmosfeer in een kas... Van tijd tot tijd, in de stilte, borduurt het water Van de passage van een langzame vis glimp Die komt, schuin, vertrekt, smelt, wordt vloeibaar; Snel uitgewist houtskool op het lege scherm, Ontwerp van een doodgeboren tekening op een stof. Want de vis vervaagt, komt in een mist terecht, Wordt bleker, wordt bijna postuum, Slepen als uitgemergelde roeispanen Zijn vinnen die al kleurloos zijn. Vertrek zonder een wake, nauwelijks bekeken, Zoals die van de sterren in de dageraad. Wat een bittere charme hebben de dingen die op het punt staan te eindigen! En is het niet, deze langzame vis, een gedachte? Waarvan onze ziel even werd genuanceerd En wie lekt en wie is al slechts een herinnering?
|