|
Jean de LA FONTAINE (1621-1695)
Het Hof van de Leeuw
Hare Majesteit Leeuwin wilde op een dag weten Van welke volkeren had de hemel hem meester gemaakt. Hij beval daarom door afgevaardigden Zijn vazallen van elke soort, Rondzenden Een schrijvende circulaire, Met zijn zegel. Het schrijven verveelde Dat de koning een maand lang zou vasthouden Plenaire Rechtbank, wiens opening Zou een machtig groot feest zijn, Opvolging van de Fagotin-torens. Door deze eigenschap van pracht De prins toonde zijn macht aan zijn onderdanen. In zijn Louvre nodigde hij hen uit. Wat een Louvre! een echt massagraf, waarvan de geur droeg Eerst op de gezichten van mensen. De beer stopte zijn neusgat: Het zou goed zijn gegaan om deze mijn te maken, Zijn grimas was ontevreden. De boze monarch Stuurde hem naar Pluto om walgelijk te doen. De Aap keurde deze ernst ten zeerste goed, En buitensporige vleier prees hij woede En de klauw van de prins, en het hol, en deze geur: Hij was niet amber, hij was niet bloem, Wie was geen knoflook voor de prijs. Zijn dwaze vleierij Had een slecht succes, en werd nog steeds gestraft. Deze monseigneur van de leeuw Was een familielid van Caligula. De Vos is in de buurt: Nou, zei de vader tegen hem, Wat voel je? zeg me: spreek zonder vermomming. De ander onmiddellijk om zich te verontschuldigen, Een ernstige verkoudheid beweren: hij kon alleen maar zeggen: Zonder geur; kortom, hij komt er mee weg. Dit leert je: Wees niet aan het hof, als je het een plezier wilt doen, Noch flauwe vleier, noch te oprechte prater, En probeer soms in het Normandisch te antwoorden.
|